Betekenis 'prenant'
Je hebt gezocht op het woord: prenant.
prenant, prenante 1die belang heeft in een aanbod: être partie prenante belangstelling hebben voor2boeiend
1prendre (onovergankelijk werkwoord) 1(van planten) wortel schieten2(van jam, melk) bevriezen, stollen, stijf worden, dik worden3aankoeken, vastplakken, kleven, zich hechten4slagen, indruk maken5inslaan, afslaan: prendre à droite rechts afslaan6(van vuur) aangaan: le feu a pris tout seul de brand is spontaan ontstaan
2prendre (overgankelijk werkwoord) 1nemen, mee-, af-, weg-, opnemen, (aan)pakken, (aan)grijpen, inslaan (weg), afhalen (iem.): passer prendre qqn. iem. (komen) ophalen, afhalen; prendre dans nemen uit; c'est à prendre ou à laisser graag of niet; où a-t-il pris cela ? waar haalt hij dat vandaan?; prendre à témoin tot getuige nemen; prendre en charge op zich nemen; prendre conseil raad inwinnen; prendre mal kwalijk nemen; prendre des notes aantekeningen maken; prendre qqn. par la douceur iem. met zachtheid behandelen; savoir prendre qqn. met iem. weten om te gaan; prendre qqn. par les sentiments op iemands gevoel werken; (informeel) qu'est-ce qui lui prend ? wat bezielt hem (haar)?2opvatten, beschouwen: à tout prendre alles wel beschouwd; prendre de haut hoog opnemen; prendre pour houden voor, aanzien voor; pour qui me prenez-vous ? waarvoor ziet u mij aan?3aannemen, krijgen: prendre de la signification betekenis krijgen4veroveren, (in)nemen, overvallen, vangen: prendre en faute betrappen; on ne m'y prendra plus dat zal mij niet meer overkomen5(in)nemen, gebruiken: prendre l'air (of: le frais) een luchtje scheppen; prendre le café (of: le thé) koffie (of: thee) drinken; la réparation a pris une journée het herstel duurde een dag6vatten, krijgen: prendre de l'âge oud worden; il a pris un coup hij heeft een klap gekregen; il a été pris de peur hij is bang geworden; prendre feu vlam vatten; prendre froid kouvatten; prendre goût à de smaak te pakken krijgen van; prendre une habitude een gewoonte aannemen; prendre racine wortel schieten; prendre du retard vertraging hebben; prendre du poids aankomen (gewicht); prendre l'eau water doorlaten, lek zijn
se 3prendre (wederkerend werkwoord) 1zich vastgrijpen, zich vasthouden2beet-, aangepakt worden, blijven vastzitten (haken, hangen), (figuurlijk) zich laten meeslepen3gevangen worden: se prendre le doigt dans une porte zijn vinger tussen de deur klemmen4(m.b.t. medicijnen) ingenomen (moeten) worden5hard worden, bevriezen6elkaar (vast)grijpen7(+ pour) zich houden voor, zich beschouwen als¶s'y prendre (a) zich ermee bezighouden; (b) het aanleggen; s'en prendre à qqn. iem. de schuld geven, iem. iets aanrekenen
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.