Betekenis 'fait'
Je hebt gezocht op het woord: fait.
1faire (overgankelijk werkwoord) 1maken, vervaardigen, voortbrengen: tu me fais un café ? zet je een kopje koffie voor me?; je n'ai que faire de ses critiques ik trek me niks aan van zijn kritiek; faire un discours een redevoering houden; être fait pour bestemd, geschikt zijn voor; expression toute faite geijkte uitdrukking; cela ne fera pas que des heureux daar zal niet iedereen blij mee zijn; faire des petits jongen; faire de la température verhoging hebben; tout fait kant-en-klaar; faire et défaire maken en breken; faire l'admiration de tous ieders bewondering opwekken; faire la loi de dienst uitmaken2doen: (il) faut le faire dat moet je wel kunnen, doe dat maar eens; laisser faire laten begaan; fais comme chez toi doe of je thuis bent; j'ai fort à faire ik heb het erg druk; faire si bien que het zo aanleggen dat; faire en sorte que zorgen dat; je ne vous le fais pas dire u zegt het (zelf); tu en fais trop je overdrijft; faire du cent à l'heure 100 km per uur rijden; faire du sport aan sport doen; faire du vélo fietsen; cela fait bien dat staat goed; cela ne fait rien dat geeft niet; qu'est-ce que j'ai fait ? wat heb ik misdaan?; que faire ? wat te doen?; il ne fait qu'arriver hij komt net aan; il ne fait que parler hij praat aan één stuk door; faire semblant de net doen alsof; il faudra faire avec je zult het ermee moeten doen, je zult ermee moeten leren leven; tu me fais mal je doet me pijn3uitvoeren: faire l'amour vrijen, de liefde bedrijven; faire son chemin zijn weg vinden, het ver brengen; faire son droit rechten studeren; faire un métier een beroep uitoefenen; faire un trajet een traject afleggen4zich bezighouden met: faire la chambre de kamer een beurt geven; faire le lit het bed opmaken5spelen (een rol), zich voordoen als: faire l'idiot (of: le clown) de idioot (of: de clown) uithangen6behandelen: c'est elle qui fait les réclamations zij gaat over de klachten7krijgen, opleveren, verwerven: faire ses (premières) dents tanden krijgen; il a fait beaucoup d'argent hij heeft flink verdiend; faire une perte een verlies lijden; (ironisch) c'est bien fait pour toi ! dat heb je verdiend!8halen, opdoen: faire eau water maken, lek zijn; faire le plein (d'essence) tanken9(in tussenzin) zeggen: ‘Quoi ?’, fit-il ‘Wat?’, zei hij¶n'en faire qu'à sa tête eigenwijs zijn, zijn eigen wil doordrijven; c'en est fait de lui het is gedaan met hem; (jongerentaal) ça le fait ! te gek!, gaaf!, vet!
se 2faire (wederkerend werkwoord) 1gemaakt worden, tot stand komen2gebeuren, gewoon zijn: comment se fait-il hoe komt het toch; cela ne se fait pas zoiets doe je niet; il se fait que het toeval wil dat, het is zo dat3opdoen, verwerven: se faire des amis vrienden maken; se faire un nom naam maken; s'en faire zich zorgen maken; t'en fais pas ! maak je geen zorgen!4(+ à) wennen aan: il faudra s'y faire je zult eraan moeten wennen5worden: ce produit se fait rare dat artikel wordt schaars; il se fait tard het wordt laat¶se faire les ongles zijn, haar nagels verzorgen
3faire (hulpwerkwoord; + onbepaalde wijs) 1laten: faire faire un costume een kostuum laten maken
4faire (koppelwerkwoord) 1overkomen, voorstellen: elle fait plus jeune que son âge ze ziet er jong uit voor haar leeftijd2zijn, kosten, wegen, duren, meten, bevatten: ce colis fait deux kilos dat pakje weegt twee kilo; deux et deux font quatre 2 / 2 = 4; cela nous fera 200 euros dat gaat ons 200 euro kosten; ça fait huit jours qu'elle est partie zij is al een week weg
5faire (onpersoonlijk werkwoord) 1zijn: il fait beau het is mooi weer; il fait froid ici het is hier koud; il fait bon vivre ici het leven is hier aangenaam
1fait (m) 1daad, handeling: fait d'armes wapenfeit; hauts faits heldendaden, prestaties; prendre qqn. sur le fait iem. op heterdaad betrappen; prendre fait et cause pour qqn. het voor iem. opnemen; les faits et gestes het doen en laten2feit, werkelijkheid: dire à qqn. son fait iem. de waarheid zeggen; fait accompli voldongen feit; faits divers gemengde berichten; situation de fait realiteit; être (of: mettre) au fait op de hoogte zijn (of: brengen); il est de fait que zoveel is zeker dat, vast staat dat; du fait de ten gevolge van; du fait que doordat; de ce fait daardoor; en fait eigenlijk, feitelijk3onderwerp, zaak: en venir au fait ter zake komen; au fait, que voulez-vous ? wat wilt u eigenlijk?; il est sûr de son fait hij is zeker van zijn zaak; en fait de wat betreft¶tout à fait helemaal, geheel en al
2fait, faite (bijvoeglijk naamwoord) 1gemaakt, voltooid, klaar: bien fait (de sa personne) goedgebouwd, knap; un travail bien fait knap werk; tout fait kant-en-klaar; vêtements tout faits confectiekleding; idée toute faite vooroordeel2volwassen: homme fait volwassen man3verzorgd, opgemaakt: ongles faits gelakte nagels; yeux faits opgemaakte ogen¶il est fait hij is erbij; (c'est) bien fait ! net goed!, eigen schuld (dikke bult)!; fromage fait rijpe kaas
3fait voltooid deelwoord van faire
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.