Betekenis 'work'
Je hebt gezocht op het woord: work.
1work (zelfstandig naamwoord) 1werk(stuk), arbeid: a work of art een kunstwerk; have one's work cut out (for one) ergens de handen aan vol hebben; set to work aan het werk gaan; set about one's work in the wrong way verkeerd te werk gaan; at work aan het werk, op het werk; men at work werk in uitvoering; out of work werkloos2borduurwerk, handwerk, naaldwerk3(meervoud: works) oeuvre, werken, verzameld werk: Joyce's collected works de verzamelde werken van Joyce4(meervoud: works) mechanisme (van klok enz.)5(meervoud: works) zooi, bups, mikmak6(meervoud: works) fabriek, bedrijf, werkplaats¶give s.o. the works (a) iem. flink onder handen nemen; (b) iem. om zeep helpen; (informeel) gum up the works de boel in de war sturen; shoot the works alles op alles zetten, alles riskeren
2work (onovergankelijk werkwoord) 1werken, functioneren: the scheme didn't work het plan werkte niet; work away (druk) aan het werk zijn; work at werken aan, zijn best doen op; it works by electricity het loopt op elektriciteit; work from home thuiswerken, telewerken; work on werken aan iets, bezig zijn met iets; work to werken volgens2gisten, werken3raken (in een toestand): the boy's socks worked down de sokken van de jongen zakten af; work round to toewerken naar, aansturen op
3work (overgankelijk werkwoord) 1verrichten, tot stand brengen, bewerkstelligen: work miracles (of: wonders) wonderen verrichten2laten werken, aan het werk hebben: work s.o. hard iem. hard laten werken3in werking zetten, aanzetten, bedienen, bewerken, in bedrijf houden: work a mine een mijn exploiteren4zich banen (een weg door iets): work one's way to the top zich naar de top werken5bewerken, kneden, werken met: work clay kleien, boetseren
work in 1insteken2verwerken: try to work in some more details probeer nog een paar bijzonderheden op te nemen¶work in with (kunnen) samenwerken met
work off 1wegwerken: work off steam stoom afblazen
1work out (onovergankelijk werkwoord) 1zich ontwikkelen, verlopen, (gunstig) uitvallen2oplosbaar zijn, uitkomen3trainen, fitnessen¶work out at (of: to) uitkomen op, bedragen
2work out (overgankelijk werkwoord) 1uitwerken, opstellen (plan enz.)2uitrekenen, uitwerken, berekenen, uitzoeken: work things out de dingen op een rijtje zetten; try if you can work it out for yourself probeer eens of je er zelf achter kunt komen3hoogte krijgen van, doorgronden, doorzien
1work up (onovergankelijk werkwoord) 1(+ to) toewerken (naar)
2work up (overgankelijk werkwoord) 1opbouwen, uitbouwen2stimuleren: work up an appetite zich inspannen zodat men honger krijgt3woedend (nerveus) maken: don't get worked up maak je niet druk4opwerken, omhoogwerken: work one's way up from zich omhoogwerken vanuit5(om)vormen: he's working up his notes into a book hij is bezig zijn aantekeningenmateriaal uit te werken tot een boek¶work s.o. (of: o.s.) up iem. (of: zichzelf) opjuinen
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.