Betekenis 'wind'

Je hebt gezocht op het woord: wind.

1wind (zelfstandig naamwoord) 1wind, luchtstroom, tocht, rukwind: (figuurlijk) take the wind from (of: out of) s.o.'s sails iem. de wind uit de zeilen nemen; fair wind gunstige wind2windstreek, windrichting3adem(haling), lucht: get back (of: recover) one's wind (weer) op adem komen4(buik)wind, darmgassen: break wind een wind laten5(meervoud: winds) blazers(sectie)get wind of sth. ergens lucht van krijgen; (see) how the wind blows (of: lies) (kijken) uit welke hoek de wind waait; (informeel) get (of: have) the wind up hem knijpen, in de rats zitten; (informeel) put the wind up de stuipen op het lijf jagen; (sail) near the wind scherp (bij de wind) (zeilen), (figuurlijk) de grens van het toelaatbare (raken); there's sth. in the wind er is iets aan de hand; second wind het weer op adem komen, (nieuwe) energie (voor tweede krachtsinspanning) 2wind (onovergankelijk werkwoord; wound, wound) 1kronkelen, zich slingeren: the river winds through the landscape de rivier kronkelt door het landschap2spiralen, zich draaien: winding staircase (of: stairs) wenteltrap 3wind (overgankelijk werkwoord; winded, winded) 1buiten adem brengen, naar adem laten snakken (door een stomp) 4wind (overgankelijk werkwoord; wound, wound) 1winden, wikkelen, (op)rollen: wind back terugspoelen; wind in binnenhalen, inhalen (van vis(lijn))2omwinden, omwikkelen3opwinden: wind one's watch zijn horloge opwinden 5wind (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord; wound, wound) 1winden, spoelen, draaienwind on (a film) (een filmpje) doorspoelen 1wind down (onovergankelijk werkwoord) 1zich ontspannen, uitrusten 2wind down (overgankelijk werkwoord) 1omlaagdraaien: wind down a car window een portierraampje naar beneden draaien2terugschroeven, verminderen 1wind up (onovergankelijk werkwoord) 1eindigen (als), terechtkomen (in), worden (tot): he'll wind up in prison hij belandt nog eens in de gevangenis2sluiten, zich opheffen 2wind up (overgankelijk werkwoord) 1opwinden, opdraaien (van veermechanisme): wind up an alarm een wekker opwinden2omhoogdraaien, ophalen, ophijsen3opwinden, opzwepen: get wound up opgewonden raken 3wind up (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord) 1besluiten, beëindigen, afronden: wind up a conversation (of: project) een gesprek (of: project) beëindigen; winding up tot besluit, samenvattend

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.