Betekenis 'tie'
Je hebt gezocht op het woord: tie.
1tie (zelfstandig naamwoord) 1touw(tje), koord2(strop)das3band, verbondenheid4(sport, spel) gelijk spel5(sport) (afval)wedstrijd, voorronde
2tie (onovergankelijk werkwoord) 1vastgemaakt worden2een knoop leggen3(sport) gelijk eindigen: they tied for a second place ze deelden de tweede plaats¶tie in (with) verband houden (met), (figuurlijk) kloppen
3tie (overgankelijk werkwoord) 1(vast)binden, (vast)knopen: his hands are tied zijn handen zijn gebonden (figuurlijk); tie a knot een knoop leggen; tie back opbinden, bijeen binden (bv. haar)2(ver)binden3binden, beperken: tie down de handen binden, bezighouden; tie s.o. down to iem. zich laten houden aan4(sport) gelijk spelen, staan met: tied game gelijkspel
1tie up (onovergankelijk werkwoord) 1afgemeerd worden2verband houden3kloppen¶tie up with verband houden met, kloppen met
2tie up (overgankelijk werkwoord) 1vastbinden, verbinden, dichtbinden: tie up a dog een hond vastleggen; (figuurlijk) be tied up with verband houden met2afmeren3(druk) bezighouden, ophouden, stopzetten: be tied up bezet zijn4vastzetten, vastleggen (geld)
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.