Betekenis 'hum'
Je hebt gezocht op het woord: hum.
1hum (zelfstandig naamwoord) 1zoemgeluid, bromgeluid, brom, gebrom, gezoem
2hum (onovergankelijk werkwoord) 1zoemen, brommen2bruisen, (op volle toeren) draaien: things are beginning to hum er komt schot in; hum with activity gonzen van de bedrijvigheid
3hum (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord) 1neuriën: he was just humming a tune to himself hij zat in zichzelf een deuntje te neuriën
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.