Betekenis 'house'

Je hebt gezocht op het woord: house.

1house (zelfstandig naamwoord) 1huis, woning, behuizing, (handels)huis: house of cards kaartenhuis (ook figuurlijk); house of God godshuis, huis des Heren; eat s.o. out of house and home iem. de oren van het hoofd eten; (Brits) move house verhuizen; (figuurlijk) put (of: set) one's house in order orde op zaken stellen; set up house op zichzelf gaan wonen; on the house van het huis, (rondje) van de zaak2(vorstelijk/adellijk) geslacht, koningshuis, vorstenhuis, adellijke familie3bioscoopzaal, schouwburgzaal, voorstelling: (figuurlijk) bring the house down staande ovaties oogstenlike a house on fire (a) krachtig; (b) (vliegens)vlug; (c) prima, uitstekend; keep house het huishouden doen 2house (overgankelijk werkwoord) 1huisvesten, onderdak bieden aan House 1volksvertegenwoordiging, kamer: the House of Commons het Lagerhuis; the House of Lords het Hogerhuis; the Houses of Parliament het parlement, de parlementsgebouwen; the House of Representatives het Huis van Afgevaardigden

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.