Betekenis 'home'
Je hebt gezocht op het woord: home.
1home (zelfstandig naamwoord) 1huis, woning, verblijf, woonhuis2thuis, geboortegrond: arrive (of: get) home thuiskomen; leave home het ouderlijk huis verlaten; at (of: back) home bij ons thuis, in mijn geboortestreek, geboorteplaats; be at home (a) thuis zijn; (b) ontvangen; make yourself at home doe alsof je thuis bent; (away) from home van huis; it's a home from home het is er zo goed als thuis3bakermat, zetel, haard: strike home doel treffen4(te)huis, inrichting5(sport, spel) eindstreep, finish, (thuis)honk¶drive a nail home een spijker er helemaal inslaan; home (in) on (a) zich richten op (van vliegtuig enz.); (b) koersen op (een baken)
2home (bijvoeglijk naamwoord) 1huis-, thuis-: home base (thuis)basis, (sport, spel) doel, thuishonk; home brew zelf gebrouwen bier; (Brits) home help gezinshulp; home movie zelf opgenomen film; home remedy huismiddel(tje)2huiselijk: home life het huiselijk leven3lokaal: (Brits) the Home Counties de graafschappen rondom Londen
Home 1binnenlands, uit eigen land: (Brits) the Home Office het Ministerie van Binnenlandse Zaken; (Brits) the Home Secretary de minister van Binnenlandse Zaken
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.