Betekenis 'air'
Je hebt gezocht op het woord: air.
1air (zelfstandig naamwoord) 1lucht, atmosfeer, dampkring, luchtruim, hemel: in the open air in de openlucht; get some (fresh) air een frisse neus halen; by air met het vliegtuig, per luchtpost2(radio, tv) ether: be on the air in de ether zijn, uitzenden, uitgezonden worden3bries(je), lichte wind4voorkomen, sfeer, aanzicht: have an air of superiority (of: loneliness) een superieure (of: eenzame) indruk maken5houding, manier van doen, aanstellerij: give o.s. airs, put on airs zich aanstellen, indruk proberen te maken¶rumours are in the air het gerucht doet de ronde; my plans are still (up) in the air mijn plannen staan nog niet vast
2air (overgankelijk werkwoord) 1drogen, te drogen hangen2luchten, ventileren3bekendmaken, luchten, ventileren: air one's grievances (of: ideas) uiting geven aan zijn klachten (of: ideeën)
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.