Betekenis 'frisch'
Je hebt gezocht op het woord: frisch.
1frisch (bijvoeglijk naamwoord) 1vers (van levensmiddelen): frisches Brot vers brood; in frischer Erinnerung vers in het geheugen; ganz frisch (ook) kersvers; ein frisches Hemd een schoon overhemd; frischer Schnee verse sneeuw2fris, koel (water, weer)¶auf frischer Tat op heterdaad; (informeel) frisch und munter gezond en fris
2frisch (bijwoord) 1pas, vers: frisch gestrichen! nat!; ein frisch verheiratetes Paar een pasgehuwd paar; frisch rasiert pas geschoren¶ein Bett frisch beziehen een bed verschonen; sich frisch machen zich opknappen
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.