Betekenis 'voer'

Je hebt gezocht op het woord: voer.

1va·ren (de; v(m); meervoud: varens) 1sporendragende plant 2va·ren (voer, heeft, is gevaren) 1met een vaartuig over het water gaan: hij vaart is zeemanergens wel bij varen er voorspoed door hebben; iets laten varen ervan afzien voe·der (het; o; meervoud: voeders), voer (het; o) 1voedsel voor dieren voer (het; o) 1voedsel voor dieren: krachtvoer; voer voor psychologen materiaal, stof voor psychologen 1voe·ren (voerde, heeft gevoerd) 1voederen: een paard voeren; iem. dronken voeren hem opzettelijk te veel alcohol laten drinken zodat hij dronken wordt; iem. voeren allerlei pesterige dingen zeggen om hem op stang te jagen 2voe·ren (voerde, heeft gevoerd) 1leiden: een paard bij de teugel voeren; iem. naar de ondergang voeren2vervoeren: goederen naar de stad voeren3de leiding hebben van, actief bezig zijn met: het bevel voeren; het woord voeren spreken, m.n. in het openbaar; oorlog voeren4meevoeren, dragen: een vlag voeren

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.