Betekenis 'uit'

Je hebt gezocht op het woord: uit.

1uit (voorzetsel) 1niet in: hij is uit de stad2afkomstig van, daterend van: ik kom uit Groningen; uit de tijd van de regenten3voortvloeiend uit, wegens: uit liefde4met behulp van, als gevolg van: uit een kopje drinken; uit een strafschop scoren5met het doel van: uit eten gaan in een restaurant eten 2uit (bijwoord) 1tegenstelling van in: hij vloog het raam uit; het boek is uit (a) verschenen; (b) uitgelezen2niet thuis, op stap: een avondje uit; een wedstrijd uit spelen; op iets uit zijn ernaar streven; voordelig uit zijn goedkoop iets kopen of bereiken; uit kunnen van 1200 euro per maand daarvan kunnen leven3afgelopen: het is uit tussen hen hun verkering, hun vriendschap is afgelopen4niet meer brandend: de kachel is uit5niet meer op de hoogte; niet meer in de mode: bruin is helemaal uit ui·ten (uitte, heeft geuit) 1uitspreken, te kennen geven: zich uiten zijn mening te kennen geven

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.