Betekenis 'stuk'

Je hebt gezocht op het woord: stuk.

1stuk (het; o; meervoud: stukken) 1deel; = brok, gedeelte: aan stukken slaan; een stuk vlees; een stuk(je) verantwoordelijkheid; stukje bij beetje geleidelijk; uit één stuk niet uit losse delen bestaand; op geen stukken na in het geheel niet2grote hoeveelheid, maat: ruziën dat de stukken eraf vliegen in hevige mate; (dat) stuk verdriet (die) ellendeling; groot van stuk van gestalte3(meervoud: stuks) voorwerp; eenheid, exemplaar: stuk voor stuk één voor één; tien euro per stuk; een stuk of wat een paar, enige; dertig stuks vee; een stuk of tien mensen4vuurmond, kanon: een stuk geschut5(schaken) figuur6geschrift, akte, oorkonde, aandeel enz.7daad, handeling: aan één stuk door zonder ophouden; (België) op het stuk van … voor wat betreft …8kunstwerk: toneelstuk, muziekstuk, prozastuk9tekst: een ingezonden stuk in dag- of weekblad geplaatste bijdrage van een lezer waarin deze zijn mening over iets geeft10(informeel) bijzonder aantrekkelijk(e) man, vrouw, jongen, meisjeiem. van zijn stuk brengen in verwarring 2stuk (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord) 1in stukken; = kapot: (van personen) ergens niet stuk kunnen heel populair zijn

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.