Betekenis 'koppel'
Je hebt gezocht op het woord: koppel.
1kop·pel (de; m en v; meervoud: koppels) 1leren band: de politieman had een portofoonhouder aan de koppel
2kop·pel (het; o; meervoud: koppels) 1paar: een pasgetrouwd koppel2een stel, menigte: een koppel ganzen
kop·pe·len (koppelde, heeft gekoppeld) 1samenbinden, verenigen, vastmaken aan2een relatie leggen tussen3(m.b.t. twee personen) bij elkaar brengen, een relatie laten aangaan
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.