Betekenis 'huisje'

Je hebt gezocht op het woord: huisje.

huis (het; o; meervoud: huizen) 1gebouw om in te wonen: huis aan huis achtereenvolgens bij alle huizen; dat staat zo vast als een huis dat is helemaal zeker; het is niet om over naar huis te schrijven het is niet zo best; (België) daar komt niets van in huis (a) het gebeurt niet; (b) het lukt niet; het Witte Huis ambtswoning van de president van de VS2huisgezin, familie: van goeden huize zijn (of: komen) uit een voorname familie komen; van huis uit in oorsprong; huis en haard de eigen familie3bedrijf, fabriek, politieke partij enz.: veel deskundigheid in huis hebben; een drankje van het huis door de eigenaar van het café enz. aangeboden; huisbankier, huisdealer, huisideoloog enz. vaste bankier enz. van een bedrijf of instelling4vorstengeslacht: het huis van Oranje huis·je (het; o; meervoud: huisjes) 1klein huis: het huisje van een slak spiraalvormige schelp van de slak

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.