Betekenis 'Zon'

Je hebt gezocht op het woord: Zon.

1zin·nen (zon, heeft gezonnen) 1(+ op) peinzen over, denken aan: zinnen op wraak 2zin·nen (zinde, heeft gezind) 1aanstaan, bevallen: dat zinde hem niet zon (de; v(m); meervoud: zonnen; verkleinwoord: zonnetje) 1hemellichaam waar de aarde omheen draait en waaraan zij licht en warmte ontleent2de zonnestralen: in de zon zitten zo'n (aanwijzend voornaamwoord) 1zo een: ik heb ook zo'n jas; ik heb zo'n honger erge; zo'n 200 bezoekers ongeveer zon·nen (zonde, heeft gezond) 1een zonnebad nemen

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.