Betekenis 'Uitgesproken'

Je hebt gezocht op het woord: Uitgesproken.

uit·ge·spro·ken (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord) 1duidelijk, onmiskenbaar: een uitgesproken mening; uitgesproken slecht uit·spre·ken (sprak uit, heeft, is uitgesproken) 1op bep. manier zeggen: hoe spreek jij ‘tram’ uit?2zeggen: een gebed uitspreken3vellen: een vonnis uitspreken4het spreken voltooien: laat me uitspreken!

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.