Betekenis 'spoor'
Je hebt gezocht op het woord: spoor.
1spoor (zelfstandig naamwoord) 1spur: een paard de sporen geven spur a horse; zijn sporen verdiend hebben have won one's spurs
2spoor (zelfstandig naamwoord) 1track, trail: ik ben het spoor bijster (kwijt) I've lost track of things; op het goede spoor zijn be on the right track (of: trail); de politie heeft een spoor gevonden the police have found a clue; iem. op het spoor komen track s.o. down, trace s.o.; iem. op het spoor zijn be on s.o.'s track2(geluidsspoor) track3(blijk van vroegere aanwezigheid) trace: sporen van geweld(pleging) marks of violence4(gebaande weg, rails) track, trail: op een dood spoor komen (raken) get into a blind alley; uit het spoor raken run off the rails
1sporen (onovergankelijk werkwoord) 1(per spoor reizen) travel by rail (of: train)
2sporen (onovergankelijk werkwoord) 1(+ met; overeenkomen) be consistent with, be in line with¶hij spoort niet he's not all there
Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?
Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.