Betekenis 'Huishouden'

Je hebt gezocht op het woord: Huishouden.

1huis·hou·den (hield huis, heeft huisgehouden) 1de huishouding doen2tekeergaan, schade aanrichten; de vijand heeft vreselijk huisgehouden heeft gemoord, geplunderd enz. 2huis·hou·den (het; o; meervoud: huishoudens) 1al het werk dat in huis gedaan moet worden; = huishouding2bewoners van een huis, gezin; een huishouden van Jan Steen een ordeloos, slordig huishouden

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.